Een vriend gebruikte het woord onlangs. En toen ik dit vertelde aan een vriendin, riep zij het enthousiast uit tot het woord van het jaar. Ik sta hier niet alleen.
Een bunker is het geworden, dezer dagen. Afgesloten. Veilig. Maar wel solitaire. En sinds een paar dagen betrap ik mezelf er op dat ik tegen muren aan schuur. Dat een trap aflopen niet meer in het midden van de treden gebeurt. Dat ik de gang niet meer doorloop zonder dat mijn vingers glijden over de witgeschilderde muren. Bij het openen van de deur aai ik liefkozend mijn klink. De tv krijgt een klopje, niet om het in gang te zetten, maar om het te feliciteren dat het me connecteert met de buitenwereld. De krant begroet ik met mijn neus op zoek naar contact, geur en inhoud. Mijn kinderen ontwijken mijn uitgestrekte, zoekende armen, beu gezoend en geknuffeld, en vluchten gillend naar kamer of lief. De kat heeft het gehad en het huis reageert moe getergd van al die ongevraagde aanrakingen. En er komt nog een week aan. Zucht. Het geduld wordt hier stevig uitgehongerd. Het omarmen van een vriend, passant of lief, het stevig tegen je gilet trekken van eender wie - we gaan hier in het begin toch niet moeilijk over doen, zekers – diepe, dikke putten drukken in een arm of een schouder als uiting van mijn dankbaarheid aan de ontvanger voor zijn bijdrage aan het stillen van mijn huidhonger. Alleszins, vandaag staat mijn vel droog en krimpt samen zoals planten die men vergeet te wateren...
Tekst : Renée De Smet
